Informatie over onze FossielenFossielien Information

Home/E-mail/Order


© Henskens Fossils & John v. Straaten

PLEISTOCEEN

De mammoet

Na het uitsterven van de dinosauriërs, zo’n 65 miljoenjaar geleden, vullen de vogels en vooral zoogdieren de lege plekken op enbeginnen aan een indrukwekkende opmars. De voorvaders van de mammoet ontstaanzo’n 40 miljoen jaar geleden in Afrika. Dit zijn de eerste slurfdragers. Deslurf ontstond door het samengaan van de neus met de bovenlip. Dit was nodigomdat de olifantachtigen steeds groter werden maar de nek kort bleef. Een slurfwas dus nodig om voedsel en water naar de mond te brengen. Bij deaanhechtingsplek op de schedel bevindt zich een groot neusgat, zodat schedelsvan slurfdragers gemakkelijk te herkennen zijn. Uit de eerste slurfdragers zijnin de loop van de tijd meer dan 150 verschillende soorten ontstaan, vele met langestoottanden (dit zijn eigenlijk extreem vergrote snijtanden). De bloeitijd vande slurfdragers is in het Mioceen. Ongeveer 20 miljoen jaar geleden kondenolifantachtigen ook Europa en Azië binnentrekken, toen Afrika Europa zo dichtgenaderd was dat er een landverbinding moet zijn ontstaan.
            Ongeveervier à vijf miljoen jaar geleden vertakten de olifantachtigen in Afrika in driezijlijnen. Uit de eerste, de Loxodonta, ontstond o.a. de Afrikaanseolifant. De tweede, Elephas, bracht o.a. de Indische olifant voort. Dederde, Mammuthus, leidde tot de mammoeten. De mammoeten zijn dus niet devoorouders van de huidige olifanten, zoals wel eens gedacht wordt.
            Bijolifantachtigen (ook mammoeten) worden soorten vnl. onderverdeeld doorverschillen in de tanden (bijv. het aantal lamellen). Bij de meeste zoogdierengroeit een nieuwe tand van onder naar boven (vertikaal). Bij olifanten echtergebeurt dit horizontaal. In totaal krijgen olifanten 24 tanden (zes per hoek).Als de zesde en laatste tand was afgesleten, was het dier gedoemd doorverhongering te sterven. Als we aannemen dat mammoeten even oud konden wordenals de huidige olifanten, moet hun maximale leeftijd ongeveer 60 jaar zijngeweest.
            Devoorouder van alle mammoeten is de Afrikaanse mammoet (Mammuthus africanavus), die in het Midden-Plioceen in Afrikaontstond en drie tot vier miljoen jaar geleden uitstierf. Ongeveer drie miljoenjaar geleden verschenen de eerste mammoeten in Europa, die afstamden van deAfrikaanse mammoet. Zij behoorden tot de soort Mammuthus meridionalis, ook wel zuidelijke mammoet genaamd. M.meridionalis was groter dan de huidige olifanten (vier m hoog en tien tonzwaar), en onbehaard (het klimaat was toen warm). Wel had hij de voor mammoetenkarakteristieke kromme slagtanden. Hij breidde zich ook uit naar Azië, waarbijhij ongeveer 1,7 miljoen jaar geleden, toen het klimaat koud was, via Siberiëen de Bering-straat Noord-Amerika binnentrok. Hij wist ook het Griekse eilandKreta te bereiken. Daar evolueerde hij tot een dwergvorm (M. creticus) met een schofthoogte van ongeveer 1.5 m. Toen detemperatuur opliep steeg de zeespiegel en werden de continenten gescheiden. Deafgezonderde M. meridionalis evolueerde in Noord-Amerika tot Mammuthus imperator (keizermammoet), endie op zijn beurt tot Mammuthus columbi(Columbus’ mammoet).
            Eenmiljoen jaar geleden werd het klimaat kouder en veranderde in Europa ook hetlandschap. Bossen werden schaarser en er ontstonden meer open grasvlakten. M.meridionalis stierf uit, maar niet voordat uit een kleine populatie eennieuwe soort was ontstaan, Mammuthustrogontherii, ook wel steppemammoet genaamd. Hij was beter aan de kouaangepast, o.a. door hogere kiezen met meer lamellen, beter geschikt voor heteten van taaie grassen.
            Ongeveer300.000 jaar geleden evolueerde a.g.v. het koude klimaat in Europa Mammuthustrogontherii tot Mammuthusprimigenius, ook wel wolharige mammoet genaamd. Hij was nog beter aan dekou aangepast. Hij was maximaal 3,20 m hoog (vergelijkbaar met de Indischeolifant), met een dikke vacht wol met lange dekharen, een korte staart, kleineoren, een dikke huid en een dikke onderhuidse vetlaag. De kiezen waren nogverder aangepast aan het eten van harde grassen die op de koude toendra-steppengroeiden: de kroonhoogte en het aantal lamellen (tot 27) namen nog verder toe,om slijtage tegen te gaan. Zijn gewicht was 4.000 – 6.000 kg.
M. primigenius is de laatste soort van het geslachtMammuthus, en mede daardoor bij veel mensen beter bekend onder desoortnaam ‘mammoet’. Ongeveer 20.000 tot 30.000 jaar geleden kon ook dewolharige mammoet door het droogvallen van de Bering-straat Noord-Amerikabereiken. Maar terwijl M. columbi de voorkeur gaf aan een wat gematigderklimaat en naar het zuiden was getrokken (VS en Mexico), bleef het verspreidingsgebiedvan M. primigenius daar beperkt tot Alaska en Canada. NaastNoord-Amerika wist de wolharige mammoet ook Azië te bereiken.
            Wolharigemammoeten zijn vooral bekend van vondsten in de permafrost (constant bevrorengrond) in Siberië. De kadavers zijn daar vaak nog zo goed bewaard, dat zelfsvlees, huid en haar bewaard zijn. Nederland staat ook wereldwijd bekend om zijnmammoetvondsten. Vooral vissersboten op de Noordzee vinden in hun netten vaakresten. In het Pleistoceen was tijdens ijstijden de zeespiegel zo laag datdieren (en mensen) leefden op wat nu de bodem van de zee is.
Aan het eind van het Pleistoceen, zo’n 10.000 jaargeleden, zijn veel grote zoogdieren zoals grottenbeer, grottenleeuw,reuzenhert, steppewisent, maar ook de mammoet, uitgestorven. Dit kwam enerzijdsdoor een veranderend klimaat (het werd warmer, waardoor de vegetatieveranderde), anderzijds door de invloed van de mens, die in aantal steeg ensteeds efficiënter ging jagen.
            Alleen opeen paar eilanden die tijdens de laatste ijstijd nog met het vastelandverbonden waren, konden enkele populaties mammoeten overleven. Door het stijgenvan de zeespiegel konden ze niet meer terug. Deze mammoeten evolueerden totdwergvormen, een aanpassing aan het begrensde voedselaanbod. Resten van dwergmammoetenzijn o.a. gevonden op Wrangel-eiland. Wrangel-eiland ligt ongeveer 200 km tennoorden van Siberië. Er zijn resten van volwassen exemplaren van de wolharigemammoet gevonden van ongeveer 12.000 jaar oud, maar de meeste resten zijn vandwergvormen die maar 1,8 m groot werden en die slechts 3700 jaar geledenuitstierven. 

 

Bosolifant (Elephas antiquus)

 De bosolifant kwam tijdens het Pleistoceen in Euraziëvoor. Tijdens de ijstijden verbleef hij in het zuiden, in de warmere periodentrok hij ook naar noordelijker gebieden. Hij behoort tot het geslacht Elephas,waaruit de huidige Indische olifant is voortgekomen. Hij was iets groter dan dewolharige mammoet, met bijna rechte slagtanden. De kiezen van de bosolifanthadden minder lamellen dan die van de wolharige mammoet, omdat het voedsel vande bosolifant zachter was en de kiezen dus minder snel sleten (de wolharigemammoet at vooral taaie grassen). Hij stierf ongeveer 100.000 jaar geleden uit,toen er weer een koude periode aanbrak.
Hij wist ook verschillende eilanden in de Middellandse Zeete bereiken (o.a. Malta, Sicilië en Cyprus) waar door het beperktevoedselaanbod dwergvormen ontstonden. De kleinste, op Sicilië, had eenschofthoogte van slechts 90 cm, tegenover 3,7 m van de vastelandvorm. 

 

Holenbeer (Ursus spelaeus) 

Holenberen waren voornamelijk planteneters. Net als demeeste huidige beren zullen ze soms dode dieren (aas) gegeten hebben, maarslechts zelden zelf prooidieren gedood hebben. Ze hielden een winterslaap,waarvoor ze meestal een grot gebruikten (vandaar hun naam). Sommige dierenstierven tijdens hun winterslaap (van ouderdom of omdat ze in de herfst nietgenoeg vetreserves opgebouwd hadden), en in sommige Europese grotten  zijn de resten van honderden holenberengevonden. Dit duidt erop dat zulke grotten door vele generaties beren zijngebruikt, soms over een periode van duizenden jaren. De holenbeer was nog ietsgroter dan de huidige grizzlybeer uit Alaska. Hij is aan het eind van hetPleistoceen uitgestorven doordat a.g.v. de ijstijden de bossen plaatsmaaktenvoor steppen, die hem niet voldoende planten en vruchten boden. Hij kwam alleenin Europa voor en evolueerde ongeveer 300.000 jaar geleden uit Deninger’s beer(Ursus deningeri). De holenbeer ishet grootste roofdier dat ooit in Europa heeft geleefd. De mannelijkeexemplaren konden tot 3,5 m hoog zijn wanneer ze op hun achterpoten stonden entot rond 450 kilo wegen. Dat is ongeveer drie keer het gewicht van een doorsneeEuropese bruine beer.

  

Wolharige neushoorn(Coelodonta antiquitatis)

De voorouders van de wolharige neushoorn kwamen uit Azië.Ze zijn in het begin van het Pleistoceen naar Siberië getrokken en hebben zichdaar aangepast aan het koude klimaat, waarna ze verder naar Europa zijngetrokken. Na de laatste ijstijd (ongeveer 10.000 jaar geleden) zijn zeuitgestorven, net als veel andere dieren zoals de wolharige mammoet die aan eenkoud klimaat waren aangepast. De horens van een neushoorn bestaan niet uit botmaar uit samengeplakte haren, en blijven dus niet bewaard maar vergaan. Dewolharige neushoorn was ongeveer 3 m lang en bij de schouder 165 cm hoog. Dehoorn op zijn neus kon 1.5 m lang worden.
 

Reuzenhert (Megaloceros giganteus)

Het reuzenhert iseen grote uitgestorven hertachtige die gekenmerkt werd door een zeer grootgewei bij het mannetje. Hij had een maximale schofthoogte van ongeveer 2 m eneen gewei met een breedte van 3,5 tot 4 m, dat zo’n 50 kg kon wegen. Hetreuzenhert is niet het grootste hert dat ooit geleefd heeft (de grootte wasvergelijkbaar met die van het edelhert) maar wel het hert met het grootstegewei.
Het reuzenhert leefde van hetPlioceen tot het vroege Holoceen in Eurazië, van Ierland tot China. Hij gaf devoorkeur aan een open landschap, zoals steppen en toendra’s.

Steppewisent(Bison priscus)

De steppewisent leefde op de steppes in Eurazië enNoord-Amerika tijdens het Pleistoceen. Hij is waarschijnlijk in Zuid-Aziëontstaan, rond dezelfde tijd als de oeros (Bos primigenius). Ze haddendus waarschijnlijk dezelfde voorouders. De steppewisent stierf aan het eind vanhet Pleistoceen uit, maar een kleinere vorm uit Azië bereikte rond dezelfdetijd Europa (de wisent) en Noord-Amerika (de bison). Steppewisents werden meerdan 2 m hoog. De punten van de hoorns stonden 1 m uit elkaar, en de hoorns zelfkonden 50 cm lang worden.

  

Oeros (Bosprimigenius)

 De oeros ontstondongeveer 2 miljoen jaar geleden in Azië en bereikte rond 250.000 jaar geledenEuropa, het Midden-Oosten en Afrika. Zijn schofthoogte was ongeveer 2 m, zijngewicht 1000 kg. De afstand tussen de hoornpunten kon 1,5 m zijn. Dehoornpunten zelf zijn naar voren gericht, in tegenstelling tot die van desteppewisent, die naar boven zijn gericht. De laatste oeros stierf in 1627 ineen klein koninklijk jachtreservaat ongeveer 50 km ten zuidwesten van Warschau,Polen. De tegenwoordige gedomesticeerde runderen stammen af van de ondersoort Bos primigenius primigenius die in Europaen het Midden-Oosten leefde.
 
  

Holenleeuw (Panthera leo spelaea)

 De leeuw ontstond ongeveer 800.000 – 1 miljoen jaargeleden in Afrika. In Europa kwam hij voor het eerst 700.000 jaar geleden voor,in de vorm van de ondersoort P. leofossilis. Uit deze leeuw evolueerde de holenleeuw ongeveer 300.000 jaargeleden. Tijdens het Boven-Pleistoceen bereikte hij via de Beringstraat ookNoord- en Zuid-Amerika en evolueerde daar tot P. leo atrox, de Amerikaanse leeuw.
De holenleeuw wordt algemeen gezien als een ondersoort vande huidige leeuw (Panthera leo) enleefde van ongeveer 300.000 tot 10.000 jaar geleden (hoewel sommige vondstenaantonen dat hij 2000 jaar geleden nog in de Balkan voorkwam). Hij leefde inEuropa en Azië, van Engeland tot aan Siberië. Hij is ook bekend vanPaleolithische grottekeningen, ivoren artefacten en kleibeeldjes. Dezeweergaven laten zien dat holenleeuwen een zgn. kwast aan het eind van hunstaart hadden, en dat tenminste sommige mannetjes een “kraag” of primitievemanen rond hun nek hadden. Ze jaagden op de grote, hervibore dieren van hetBoven-Pleistoceen. Ze zijn waarschijnlijk uitgestorven omdat veel van hunprooidieren aan het eind van het Pleistoceen uitstierven. Grotschilderingen enoverblijfselen gevonden in prehistorische kampementen geven aan dat ook devroege mens op hen joeg, wat ook aan hun uitsterven kan hebben bijgedragen.
            Deholenleeuw is één van de grootste katachtigen die ooit geleefd heeft. Hij wasongeveer 25 procent groter dan de huidige Afrikaanse leeuw. Zijn gemiddeldelengte was 3,5 m. Een mannetje moet tussen 335 en 400 kg gewogen hebben, eenvrouwtje 175 kg. De Siberische tijger en de Zuid-Amerikaanse Smilodon (de grootste sabeltandkat dieooit geleefd heeft) zijn beide kleiner. Alleen P. leo fossilis en P. leoatrox waren iets groter.
Tot het Boven-Pleistoceen was de leeuw het meestwijdverbreide grote langzoogdier naast de mens. Ze kwamen voor in Afrika, hetgrootste deel van Eurazië tot India, en in Amerika van Alaska tot Peru.Tegenwoordig komen ze alleen nog voor in Afrika (ten zuiden van de Sahara) ennoordwest-India. 

 

Grottenhyena (Crocutacrocuta spelaea)

 Hyena’s zijn waarschijnlijk ongeveer 25 miljoen jaargeleden (mjg) ontstaan uit een boombewonende, op een civetkat lijkendevoorouder in Eurazië. Vijftien mjg maakten de hyena’s een bloeitijd door, metongeveer 30 verschillende soorten. In tegenstelling tot sommige van hun moderneafstammelingen waren deze hyena’s geen gespecialiseerde bottenkrakers, maarwaren het behendige, wolfachtige dieren. Vijf tot zeven mjg werden de hyena’soverschaduwd door hondachtigen die vanuit Noord-Amerika via de BeringstraatEurazië bereikten. Sommige hyena’s ontwikkelden zich tot bottenkrakendeaaseters waardoor competitie met de hondachtigen vermeden werd.
            In hetPleistoceen leefden er nog negen verschillende soorten hyena. De bottenkrakendehyena’s werden de overheersende aaseters. Zij deden zich tegoed aan de restenvan de prooidieren van de grote katten.
            Degrottenhyena is een ondersoort van de huidige gevlekte hyena (Crocuta crocuta) en leefde in Euraziëtijdens het Boven-Pleistoceen. Naast fossielen is hij bekend van prehistorischegrotschilderingen. Ze gebruikten grotten als schuilplaats, waarin ze de bottenen horens van hun voedsel verzamelden. De grottenhyena was iets groter dan dehuidige gevlekte hyena. Bij zowel de huidige gevlekte hyena als de grottenhyenazijn de vrouwtjes iets groter dan de mannetjes, wat ongebruikelijk is voorcarnivoren, waar de mannetjes doorgaans groter zijn dan de vrouwtjes.

 

Nijlpaard (Hippopotamusmajor) 

Het nijlpaard is een groot, vnl. plantenetend Afrikaanszoogdier, één van de twee nog levende soorten in de familie Hippopotamidae (deandere is het dwergnijlpaard van centraal Afrika). Het is het grootste noglevende evenhoevige zoogdier. Hij leeft in de meren en rivieren in Afrika tenzuiden van de Sahara. Ze brengen een groot deel van hun  leven in het water door, en gaan bijzonsondergang aan land om gras te grazen. Ondanks hun gelijkenis metevenhoevige landdieren zijn hun nauwste levende verwanten de walvissen. Degezamenlijke voorouder van de walvissen en nijlpaarden scheidde zich ongeveer60 miljoen jaar geleden van andere evenhoevigen. De oudst bekende fossielen vannijlpaarden zijn gevonden in Afrika en zijn ongeveer 16 miljoen jaar oud.
            Tijdenshet Pleistoceen kwamen nijlpaarden ook in Noord-Afrika en Europa voor. Zekunnen ook in koude omstandigheden leven zolang het water in de winter maarniet dichtvriest. Nijlpaarden kunnen goed zwemmen, waardoor ze in staat warenook Kreta, Cyprus, Malta en Sicilië te bereiken, waar zich door het beperktevoedselaanbod en de afwezigheid van roofdieren dwergvormen ontwikkelden.

Ei v/e olifantsvogel (Aepyornis titan), Boven-Pleistoceen, Madagaskar 

De Ratites, grote langpotige loopvogels die niet kunnen vliegen, verschenenin het Boven-Krijt / Onder-Tertiair. Op de verschillende continentenontwikkelden zich verschillende vormen. Heden ten dage worden zevertegenwoordigd door de emoe’s en kasuarissen van Australië en Nieuw-Guinea,de kiwi’s van Nieuw-Zee-land, de nandoe’s van Zuid-Amerika en de struisvogelsvan Afrika. Twee specta-culaire groepen zijn vrij recent uitgestorven – deolifantsvogels van Madagaskar en de moa’s van Nieuw-Zeeland.
            De olifantsvogel (Aepyornistitan) was de grootste van het geslacht Aepy-ornis. Hij werd drie tot vierm hoog en 400 kgzwaar, de zwaarste vogel die ooit geleefd heeft (de reuzenmoa van Nieuw-Zeeland,Dinornis maximus, was iets hoger, maar was lichter gebouwd). Deolifantsvogel legde enorme eieren met een inhoud van zeven liter en een gewichtvan tien kg.
De naam olifantsvogel is afkomstig van een oudeArabische legende, die verhaalt van een grote vogel, de ‘Rukh’, die olifantengreep en de lucht in tilde. Ook de reuzenvogel uit het legendarische boek‘Duizend en een nacht’ van Sin-bad was vermoedelijk een olifantsvogel.
Hij is pas in de 17e eeuwuitgestorven.

TERTIAIR

 Carcharocles megalodon 

Carcharocles megalodon was een haaiensoort die vanhet Mioceen (rond 18 miljoen jaar geleden) tot het Midden-Pleistoceen (rond 1,5miljoen jaar geleden) leefde. Hij moet ongeveer 15-18 m lang zijn geweest (maarprecies is dit niet te zeggen, omdat het skelet van een haai van kraakbeen isdat zelden fossiliseert omdat het te zacht is), met een gewicht van 12 – 14ton. Van haaien worden wel veel tanden gevonden. Niet alleen omdat deze hardzijn en dus makkelijk bewaard blijven, maar ook omdat deze bij haaien constantvervangen worden. Een haai heeft meerdere rijen tanden in zijn bek, en kangedurende zijn leven wel 15.000 tanden produceren. De tanden van Megalodonkunnen 18 cm lang worden. De hoogte van een wijdopen gesperde bek van Megalodonwas ongeveer 2 m. Hij voedde zich waarschijnlijk met walvisachtigen.

 

 

Messel 

De groeve Messel is een stilgelegde open groeve van circa1000 bij 700 m bij het dorpje Messel in Duitsland, waar vroeger oliehoudendeschalie werd gewonnen. De groeve is bekend geworden door de daar gevonden enuitstekend bewaard gebleven fossielen van zoogdieren, vogels, reptielen,vissen, insecten en planten uit het Eoceen. Het bekendst is een kleine, vroegepaardensoort. Andere opvallende vondsten zijn een kraanvogel, een uitgestorvenprimatensoort, en de enige miereneter die buiten Zuid-Amerika gevonden is.

            Deoliehoudende schalie werd ongeveer 47 miljoen jaar geleden als klei afgezet ineen meer gelegen in een subtropisch woud. Dit trechtervormige meer van 300 mdiep is ontstaan na een vulkaanuitbraak. De schalie werd in een dikte van 150 mafgezet wat ongeveer 1,5 miljoen jaar lang geduurd moet hebben. Door de grotediepte met een in verhouding klein oppervlak ontstond er in de dieperewaterlagen een gebrek aan zuurstof waardoor dode dieren die naar de bodemzonken als gevolg van het ontbreken van aaseters goed bewaard bleven.

            Ondankshet feit dat het eerste fossiel, een krokodil, er al in 1875 werd ontdekt,bleef de groeve het terrein van de mijnbouw. Toen het winnen van olie op dezemanier niet meer rendabel was, besloot men het gebied te veranderen in eenvuilstortplaats. Protesten van paleontologen en burgers wisten dit teverhinderen en sinds 1991 is het beschermd terrein. In 1995 werd het toegevoegdaan de Werelderfgoedlijst van de UNESCO, als de beste en rijkstefossielenvindplaats ter wereld met overblijfselen uit het Eoceen.

            Defossielen uit Messel zijn opzienbarend goed bewaard gebleven. Bij hetconserveren van de fossielen treedt er echter een probleem op. De schaliebestaat voor 40 % uit water. Als deze opdroogt, valt de schalie in kleinestukken uiteen. Om die reden worden de fossielen in kunsthars omgegoten.

 
 

Green RiverFormation, Wyoming 

Eén van de beroemdste vindplaatsen voor fossielen is de Green RiverFormation in Wyoming, VS (genoemd naar de huidige Green River, een zijarm vande Colorado River). Het beslaat een gebied van vele duizenden vierkantekilometers in Wyoming, Colorado en Utah en is één van de grootstesedimentafzettingen van zoetwatermeren in de wereld. De afzettingen zijn 40-50miljoen jaar oud. In die tijd gold in dat gebied een sub-tropisch tot gematigdklimaat. Ongeveer 60 fossiele gewervelde diersoorten zijn gevonden, waaronderkrokodillen en vogels. De uitzonderlijk goede staat waarin de fossielen bewaardzijn gebleven is waarschijnlijk het gevolg van de grote diepte van de meren ende resulterende zuurstofloze onderste waterlaag waarin geen aaseters kondenleven. De afgezette kalksteen is zo fijnkorrelig dat fossielen vaakspectaculaire details laten zien, zoals de nerven in insectenvleugels enbladeren.

 
 

KRIJT
 

Dinosauriërs 

Dedinosauriërs zijn ongeveer 230 miljoen jaar geleden uit kleinere reptielenontstaan. Ze verschillen van andere reptielen in de stand van hun poten: bijdino’s staan die recht onder het lichaam, bij andere reptielen zijwaarts in eenhoek van 90 graden. Het voordeel hiervan is het vermogen om tegelijkertijd voorlange tijd te rennen en adem te halen, iets wat andere reptielen niet kunnen,omdat door de constante buiging van het lichaam de capaciteit van de longenbeperkt is. Door deze volledig verbeterde gang konden de dieren groot worden enverder en hard lopen, wat de evolutionaire weg vrij maakte voor een enormediversiteit aan lichaamstypen en levensstijlen. Er zijn inmiddels meer dan 9000verschillende soorten beschreven. Er dient opgemerkt te worden dat met dino’sook alleen de op het land levende reptielen worden bedoeld. Vliegende reptielen(de zgn. pterosauriërs) en de in het water levende reptielen zijn geen dinosauriërs.
            Gedurende het Trias wees niets ernog op dat ze spoedig de aarde zouden gaan beheersen. Ze waren op dat momentonbeduidende wezens, ongeveer zo groot als een hond, temidden van reusachtigekrokodillen en andere reptielen. De overname moet echter voor evolutionairebegrippen snel zijn gegaan. 220 Miljoen jaar geleden gingen veel anderereptielen achteruit, terwijl de dino’s op weg waren naar de overheersing. Doorhet uitsterven van andere diersoorten ontstond er een leegte die door de dino’swerd opgevuld. De vroege zoogdieren, die ongeveer in dezelfde periode als dedino’s ontstonden, bleven gedurende de daarop volgende 165 miljoen jaar slechtseen ondergeschikte rol spelen. Zij konden pas tot bloei komen toen de dino’s ophun beurt ongeveer 65 miljoen jaar geleden uitstierven.
            Het beeld dat wij van dino’s hebbenheeft zich de laatste decennia veranderd. Dino’s waren niet per se dom, endwaalden niet in hun eentje rond, ook de carnivoren (vleeseters) niet. Zezorgden voor hun jongen en werkten samen om zich tegen roofdieren tebeschermen. In plaats van een gelijkmatige groene of grijze kleur kunnen zemakkelijk felgekleurd zijn geweest. Ook suggereren nieuwe vondsten dat de grotesoorten waarschijnlijk koudbloedig waren, maar de kleine soorten warmbloedig.Ze konden zich zelfs met koel weer energiek voortbewegen en sommige leefdenboven de poolcirkel. De meeste dino’s waren ongeveer zo groot als een pony. Dekleinste was zo groot als een kip, de grootste (tot nu toe gevonden) 43 meterlang (Seismosaurus).
            We zullen in de loop van de tijd nogveel over dino’s leren, temeer omdat er nog elke paar maanden een nieuwe soortwordt ontdekt. Twee dingen zullen echter waarschijnlijk altijd onopgelostblijven.
            Ten eerste is er de vraag of vogelsnu van dino’s afstammen of niet. Er zijn verschillende fossielen van mogelijketussenvormen ontdekt. De bekendste daarvan is Archaeopteryx, een dier zogroot als een duif waarvan in Duitsland enkele exemplaren in ongeveer 150miljoen jaar oude gesteenten zijn gevonden. De beenderstructuur lijkt op dievan een dino. Ook had hij een reptielachtige kop met tanden. Toch had hij verenen vleugels, hoewel deze nog klauwen hadden. Dat vogels uit reptielen zijn ontstaanis in ieder geval zeker.
            Het tweede mysterie is de vraag hoede dino’s zijn uitgestorven. Tegenwoordig is het verhaal gangbaar dat 65miljoen jaar geleden een komeet of asteroïde met een doorsnede van ongeveertien km op aarde is ingeslagen en daarbij een deken van stof over de hele aardeheeft geworpen. De zon zou maandenlang (misschien zelfs jarenlang) zijnverduisterd, waardoor de meeste vegetatie afstierf en de dino’s verhongerden.De zoogdieren haastten zich nu om de plotseling ontstane lege plekken over tenemen. Het ‘bewijs’ voor deze theorie is een dun laagje iridium, een elementdat aan het oppervlak van de aarde zeldzaam is maar betrekkelijk veel voorkomtin kometen en asteroïden, en dat op ongeveer de juiste hoogte in oudeafzettingen wordt gevonden.
Op het Mexicaanse schiereiland Yucatan is een(ondergrondse) kraterinslag ontdekt die mogelijk de juiste omvang en ouderdomheeft. Er is echter bewijsmateriaal dat de dino’s toch al aan het verdwijnenwaren. De registratie van fossielen laat zien dat het aantal varianten tussende 73 en 65 miljoen jaar geleden met 70 % daalde. Vliegende en zwemmendereptielen gingen ook achteruit. De oorzaak van deze achteruitgang is onbekend.

 

Mosasauriërs 

Mosasauriërswaren carnivore mariene reptielen met flippers die zijn ontstaan uithagedisachtige voorouders, waarschijnlijk varanen. Ze zijn vernoemd naar derivier de Maas, aangezien in de kalksteengroeves bij Maastricht in 1766 huneerste fossielen werden gevonden. De periode waarin ze leefden (in het Boven-Krijt)is ook naar deze vindplaats vernoemd, het Maastrichtien. Deze fossielen warenvan de soort Mosasaurus hoffmanni. De mosasauriërs domineerden deondiepe wereldzeeën  tijdens hetBoven-Krijt. Het waren roofdieren die bijna alles aten, zelfs ammonieten. Sommigefossiele ammonieten dragen duidelijk de bijtsporen van mosasauriërs.
Mosasaurus was de grootste van alle mosasauriërs. Hij kon 18 mlang worden, met een schedel van bijna 2 m. De onderkaak scharniert aan beidezijden losjes met de schedel door een beweegbaar gewricht net achter de tanden,waardoor Mosasaurus zijn kaken extra ver open kon doen om grote prooiendoor te slikken.

 

 Santana Formation, Brazilië 

DeSantana Formation is één van de bekendste vindplaatsen van fossielen terwereld. Ze ligt in de regio Santana in het oosten van Brazilië. De gevondenfossielen stammen uit het Onder-Krijt van circa 110 miljoen jaar geleden. Deeerste fossielen werden in 1819 ontdekt door de Duitse wetenschappers JohannBaptist von Spix en Carl Friedrich Philipp toen ze het toentertijd nogonbekende gebied onderzochten en daarbij op goed bewaard gebleven fossielen vanvissen stuitten.
            De Santana Formation vormde zichongeveer 90 tot 114 miljoen jaar geleden. In die periode viel het supercontinentGondwana uiteen, en de beide delen Zuid-Amerika en Afrika “dreven” van elkaaraf. Enkele fossielen uit de Santana Formation (o.a. van Mesosaurus, een klein zoetwaterreptiel) worden ook aan de oostkustvan het Afrikaanse continent gevonden, wat als bewijs voor de Gondwana-theoriewordt aangevoerd.

 

Kwastvinnigen (Coelacanthidae)

 

Deze groep vissen wordt kwastvinnigen genoemd omdat het uiteinde van hun staart een 'kwastje' heeft. Ze ontstonden ongeveer 380 miljoen jaar geleden. In gesteenten jonger dan 65 miljoen jaar worden geen fossielen meer gevonden, dus paleontologen dachten dat deze vissenfamilie tegelijkertijd met de dinosauriërs en andere grote reptielen was uitgestorven. Tot er in 1938 op 200 m diepte een Coelacanth werd gevangen in de buurt van Madagaskar. Uit nader onderzoek bleek zich daar een populatie van enkele honderden exemplaren te bevinden. In 1998 werd ook een Coelacanth-populatie in de buurt van Sulawesi, Indonesië, gevonden. De huidige Coelacanths worden ongeveer 1,8 m lang. De kwastvinnigen behoren tot de lobvinnigen. Deze klasse had in het Devoon nog vier andere subklassen, die nu echter zijn uitgestorven. Bij de borst- en buikvinnen zijn al duidelijk een opperarmbeen, spaakbeen en ellepijp te onderscheiden. Vroeger werd aangenomen dat de longvissen de directe voorouders van de amfibieën waren, tegenwoordig denkt men echter dat dit de lobvinnigen waren. In het Devoon is bij een groep lobvinnigen de zwemblaas tot longen gaan dienen toen ze om onduidelijke redenen het zeewater verlieten.

Confuciusornis sanctus 

Confuciusornis is net als Archaeopteryxeen duidelijk bewijs dat vogels van reptielen afstammen. Confuciusornisis ongeveer 25 miljoen jaar jonger dan Archaeopteryx en is de oudstbekende vogel die een bek zonder tanden heeft. De vleugels hebben echter nogwel steeds drie klauwen. Hij moet al beter hebben kunnen vliegen dan Archaeopteryx,o.a. omdat de botten lichter gebouwd zijn om gewicht te besparen (bij modernevogels zijn de botten zelfs helemaal hol van binnen). De mannetjes waren ietsgroter dan de vrouwtjes en hadden twee erg lange, smalle staartveren. Confuciusornisis bekend uit formaties uit het Onder-Krijt van de Liaoning-provincie in China.Het eerste exemplaar werd in 1994 gevonden. De fossielen van Confuciusorniszijn bijna allemaal in een betrekkelijk klein gebied gevonden, watwaarschijnlijk betekent dat ze in grote groepen in de buurt van water leefden(de fossielen worden gevonden in afzettingen van wat eens de bodem van eengroot zoetwatermeer is geweest). 

 

Hyphalosaurus 

Hyphalosaurus iseen uitgestorven geslacht uit de klasse Choristodera, zoetwaterreptielen dieleefden van het Jura, of mogelijk Boven-Trias, tot tenminste het Onder-Mioceen.Ze worden gevonden in de Jehol-groep uit het Onder-Krijt van de Yixian-formatiein China. De positieve en negatieve plaat van het holotype werden aan tweeverschillende groepen onderzoekers gegeven, die hem elk een aparte naam gaven, Sinohydrosaurus en Hyphalosaurus. Er werd al snel ingezien dat het om hetzelfde dierging, en aangezien de naam Hyphalosaurushet eerst in een publicatie werd vermeld, is dit de officiële naam. Hyphalosaurus werd ongeveer 80 cm lang.Hij leefde in het water, wat te zien is aan zijn lange nek en staart en deverkorte poten. In 2007 werd een specimen met twee koppen gevonden, het oudstbekende geval van een Siamese tweeling.

 

 

JURA
 

Solnhofen 

Solnhofen(bij München in het zuiden van Duitsland) is één van ’s werelds bekendstevindplaatsen van fossielen. Hier bevond zich in het Boven-Jura, ongeveer 150miljoen jaar geleden, een lagune die in verbinding stond met de open zee. Deafzettingen hebben een lichtgekleurd gesteente gevormd dat makkelijk in platenkan worden gebroken. Al in de Middeleeuwen werden deze als dak- en vloerbedekkinggebruikt, maar vooral in de 19e eeuw werden ze veel in de lithografie(steendrukkunst) aangewend. In die tijd werden tijdens afgravingen veelfossielen aangetroffen. Door de fijnkorrelige structuur zijn veel fossielen totin detail bewaard gebleven. Ook zijn ze bijna allemaal nog intact, d.w.z. nietaangetast door aaseters. Dit betekent dat er waarschijnlijk geen leven mogelijkwas in de onderste waterlagen van de lagune. Op de bodem moet het zuurstofloosen erg zout zijn geweest. In totaal zijn meer dan 400 verschillende diersoortengedetermineerd. Niet alleen van dieren die in zee leefden (vissen, kreeften,zeesterren etc.), maar ook van dieren die op het land leefden en die of doorrivieren en modderstromen naar de lagune zijn gevoerd (reptielen, insecten enzelfs één dinosauriërsoort, Compsognathus), of boven de lagune vlogen enbijvoorbeeld in een storm zijn neergestort en verdronken (pterosauriërs en debekendste van alle Solnhofen-fossielen, de oervogel Archaeopteryx).

 

Degenkrab 

Solnhofen is één van de bekendste vindplaatsen ter wereldvoor fossiele degenkrabben. Degenkrabben zijn verre verwanten van spinnen enstammen waarschijnlijk van de oude eurypteriden (“zeeschorpioenen”) af. Zeevolueerden in het Cambrium samen met andere primitieve geleedpotigen zoals detrilobieten. Degenkrabben zijn één van de oudste klassen van marienegeleedpotigen, en worden ook wel “levende fossielen” genoemd omdat ze in delaatste 350 tot 400 miljoen jaar nauwelijks veranderd zijn. Limuluspolyphemus is één van de weinig nog levende soorten van Limulus, en lijkterg veel op Mesolimulus walchi,de soort die in Solnhofen wordt gevonden. Hij leeft in de Golf vanMexico en langs de noord-Atlantische kust van de VS.
            Hetachterlijf zit met een scharnier vast aan de kop en het borststuk (hetcephalothorax). Over het cephalothorax loopt een hoefijzervormige schaal, hetcarapax. Ook draagt het cephalothorax zes paar aanhangsels: een paarcheliceren, een paar palpen en vier paar looppoten. Aan het achterlijf zittenvijf paar bladvormige kieuwen en helemaal aan het eind een lange, degenvormigestaart waaraan de dieren hun naam danken. Een degenkrab heeft meerdere ogen:voorop het carapax zit een paar enkelvoudige ogen, wat meer aan de zijkantzitten samengestelde ogen.
            Degenkrabbeneten mosselen, wormen en andere dieren in de zeebodem. Deze vinden ze door dezeebodem om te woelen. Met de cheliceren of de voorste vier paar poten pakkenze de prooi vast en brengen ze het naar hun mond. De dieren gebruiken hunstaartstekel om zich weer om te draaien als ze op hun rug terecht zijn gekomen.Ze leven normaal gezien solitair, maar in het voorjaar komen ze massaal op hetstrand om te paren en eitjes te leggen. De vrouwtjes zetten de eitjes af in hetzand, waarna de mannetjes ze bevruchten.

  

Pterosauriërs

Solnhofen is de bekendste vindplaats ter wereld vanpterosauriërs. Pterosauriërs (‘vliegende reptielen’) zijn ongeveer 230 miljoenjaar geleden ontstaan. Ze ontwikkelden zich in dezelfde periode als dedinosauriërs, aan het eind van het Trias, en hadden ook dezelfde voorouders (dearchosauriërs, waaruit ook de krokodillen zijn voortgekomen). De vleugel wordtgevormd door een zeer sterk verlengde vierde vinger. Van de top van deze vingerliep een leerachtige huid naar het dijbeen van de achterpoten. De overige drievingers vormden klauwen halverwege de vleugel. De vijfde vinger was bij deeerste soorten nog voorhanden (hoewel al sterk gereduceerd), maar was bijlatere soorten niet meer aanwezig. De vleugels konden naar achteren wordenopgevouwen, waardoor pterosauriërs op de grond op hun achterpoten konden lopen,steunend op hun klauwen halverwege de vleugels.
Er zijn meer dan 120verschillende soorten bekend. De kleinste had de omvang van een spreeuw, degrootste (Quetzalcoatlus) had een vleugelspanwijdte van ongeveer 12 m.Net als bij vogels waren de botten van pterosauriërs hol om gewicht tebesparen. Het waren de eerste gewervelde dieren die konden vliegen. De meestesoorten leefden van insecten en vissen, die ze met duikvluchten uit hetoppervlaktewater van de zeeën opduikten. Pterosauriërs warenhoogstwaarschijnlijk actieve warmbloedigen. Bij sommige fossielen zijn nogafdrukken van korte haren te zien. Veel of misschien wel allepterosauriërsoorten moeten behaard zijn geweest. De soorten met een grotevleugelspanwijdte moeten in staat zijn geweest lang te blijven zweven doorgebruik te maken van de thermiek (opstijgende beweging van verwarmde lucht).
Pterosauriërs kunnen grofweg intwee verschillende groepen worden onderverdeeld: de Rhamphorhynchoidea die eenlange staart hadden, en de Pterodactyloidea met een korte staart. DeRhamphorhynchoidea waren de vroegste vormen en stierven in het Boven-Krijt uit.De Pterodactyloidea verschenen in het Midden-Jura en stierven aan het einde vanhet Krijt uit.

  

Holzmaden
 

De “Posidonienschiefer” of “Schwäbischer Ölschiefer” iseen donkergrijze tot zwarte oliehoudende schalie uit het Onder-Jura bij hetplaatsje Holzmaden in Duitsland. Het gesteente is wereldbekend vanwege zijnuitzonderlijk goede kwaliteit van de daarin gevonden fossielen.
            Ongeveer175 miljoen jaar geleden strekte zich over een groot gebied van het huidigemidden- en noordwest-Europa de zogenaamde Jura-zee uit. Deze zee was ontstaanbij het uiteenvallen van het supercontinent Pangaea, toen Amerika zich vanEuropa en Afrika losmaakte.
            Hetspectaculairst zijn de ichthyosauriërs bewaard gebleven, af en toe zelfs methuidafdrukken en maaginhoud. Opvallend zijn vooral de talrijke wijfjes, dietijdens de geboorte van jongen of nog met embryo’s in de buik gefossiliseertzijn. Daaruit kan worden afgeleid dat ichthyosauriërs in tegenstelling totandere reptielen geen eieren op het land legden, maar levendbarend waren.Plesiosauriërs en pliosauriërs zijn veel zeldzamer. Iets talrijker zijnkrokodillen. Van de pterosauriërs zijn ongeveer 10 exemplaren gevonden. Van devissen is de stekelhaai Hybodus hetbekendst.

 

 Ichthyosauriërs 

Ichthyosauriërszijn reptielen waarvan de voorouders op het land geleefd hebben, maar die laterterug naar zee zijn gegaan (misschien onder druk van de dinosauriërs die op hetland domineerden). Hun lichaamsvorm heeft veel weg van die van een dolfijn(maar met een verticale i.p.v. horizontale staart, en vier i.p.v. tweezwempoten). Net als de dolfijnen (zoogdieren die later ook naar zeeterugkeerden) hadden ichthyosauriërs longen en moesten ze af en toe aan deoppervlakte komen om adem te halen.

Er zijn meer dan 80 soorten bekend, waarvan de grootste (Shonisaurus)15 m langkon worden. Ichthyosauriërs hebben, in vgl. met de rest van het lijf,verhoudingsgewijs de grootste ogen. Exemplaren van het geslacht Temnodontosaurushadden zelfs de grootste ogen ooit, met een doorsnee van 26 cm (groter nog dan die vande blauwe vinvis). Zelfs de ogen zijn aan de gestroomlijnde vorm van het lijfaangepast. Net zoals de meeste vogels en andere reptielen hebben ookichthyosauriërs een benige oogring, de zgn. sclerotische ring. Deze ring, diede lens omvat, is bij ichthyosauriërs afgeplat, en de buitenste rand is naarbinnen gebogen. Daardoor wordt ook de oogappel afgeplat, en steekt hetbuitengewoon grote oog nauwelijks uit.

Ze leefden voornamelijk van vissen, ammonieten enbelemnieten. Er zijn skeletten van ichthyosauriërs gevonden waarbinnen deskeletresten van ongeboren jongen zijn aangetroffen. Hieruit blijkt dat zeeierlevendbarend waren; ze hadden een inwendige ontwikkeling van het ei enbrachten de jongen levend ter wereld. Ze ontstonden in het Trias (ongeveer 245miljoen jaar geleden) en stierven uit in het Krijt (ongeveer 90 miljoen jaargeleden, lang voordat de dinosauriërs en veel andere reptielen uitstierven). 

Stenopterygius sp., Onder-Jura, Holzmaden, Duitsland

Stenopterygius is een geslacht vanichthyosauriërs uit het Onder- tot Midden-Jura. Zijn fossielen zijn gevonden inEngeland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en Luxemburg. Hij werd 3 – 4 m lang. Stenopterygiusbehoort tot de Thunnosauria, ichthyosauriërs die zich net als tonijnen alleenmet slagen van de staartvin snel door het water bewogen.

Aangezien het skelet zo goed als compleet is, heeft dezeichthyosauriër na zijn dood waarschijnlijk maar kort aan de oppervlaktegedreven, voordat hij gezonken is. Hoe dieper hij zonk, hoe meer de borstkas enlongen werden samengedrukt. Het zwaartepunt van het lichaam verschoof in derichting van de kop. Het gevolg daarvan was dat zulke ichthyosauriërs vaak metde kop naar beneden richting de zeebodem zonken, met een snelheid van ± 1,5m/s. Bij de botsing met de bodem is de snuit in stukken gebroken, en ook deschedel bleef niet gespaard. De wervelkolom is ongeveer 30 cm achter de schedelgebroken, en meerdere wervels zijn verschoven. Meerdere delen van de snuit enflipper linksvoor zijn in de linkeroogkas terechtgekomen liggen op desclerotische oogring, die nu niet meer te zien is. De flipper linksvoor is vanhet schoudergewricht losgeraakt en richting de schedel geschoven, maar ligtgrotendeels nog wel in verband. In de vorm van een bruine vlek is degefossilisseerde maaginhoud nog duidelijk te herkennen.

Deze ichthyosauriër wordt vermeld in een Duitstaligwetenschappelijk artikel over ichthyosauriërs die met de kop naar beneden op dezeebodem terecht zijn gekomen (Der Ichthyosaur vom Hauensteiner Nebelmeer, H.Hänggi, 2007, Naturforschende Gesellschaft des Kantons Solothurn).

  

Ammonieten 

Ammonietenzijn weekdieren die van het Devoon t/m het Krijt leefden. Het waren inktvissendie in de laatste kamer van een vaak rondlopende schelp leefden. De oude kamerswaren onderling verbonden door een buisje, zodat ze gevuld konden worden ofgeleegd met een gas of water, al naar gelang de behoefte van het dier om testijgen of te dalen. Ammonieten konden zich door het zeewater voortbewegen dooreen waterstraal uit hun mantelholte, een soort trechter, te persen (waardoor zedus achteruit bewogen). Sommige soorten konden een doorsnee van meer dan 1,5 mbereiken. Net als de huidige inktvissen bezaten ze een stevige bek in de vormvan een papegaaiesnavel, waarmee ze de schalen of schelpen van prooidiertjeskonden kraken. Er zijn meer dan 10.000 verschillende soorten bekend.
            Ammonietenzijn goede gidsfossielen aangezien ze wereldwijd voorkwamen en nieuwe soortenrelatief gezien snel ontstonden en zich verspreidden. De naam is afkomstig vande Egyptische god Ammon, die afgebeeld werd als een man met het hoofd van eenram. Ammonieten lijken op de opgekrulde ramshorens waarmee Ammon werd voorgesteld.

  

TRIAS

 

Keichousaurus 

Keichousaurus iseen zoetwaterreptiel uit het Trias. Zijn naam is afgeleid van deKweichow-provincie (tegenwoordig Guizhou-provincie) in China waar het eersteexemplaar in 1958 werd gevonden. Keichousauruswas goed aangepast aan een leven in het water. Ze werden maximaal 30 cm lang,en hadden een lange nek en staart met verlengde poten met vijf vingers. Descherpe tandjes in het gebit geven aan dat ze vis aten. Ze behoren tot desauropterygians (“hagedissen met vinnen”), een groep succesvolle marienereptielen met een radicale aanpassing van de schouder, die krachtige slagen metde vinnen mogelijk maakt.
 

Nothosaurus 

Nothosaurus waseen marien reptiel uit de klasse Sauropterygia (“hagedissen met vinnen”). Hijkwam in het Midden- en Boven-Trias voor in Europa, Noord-Afrika en Azië.Nothosaurussen leefden in rivieren en gebieden rond de kust en konden zich ookop het land voortbewegen, een beetje zoals zeehonden. Hun voorpoten hadden zichaan de aquatische levenswijze aangepast en waren gestroomlijnd, maar deachterpoten zagen er nog uit als de poten van een op het land levend dier. Deschedel was plat en driehoekig, zoals van een krokodil. Nothosaurussen leefdenwaarschijnlijk van vis en hun spitse en gekromde tanden waren daarop uitstekendaangepast. De grootste soort werd bijna 4 m lang. Nothosaurussen waren devoorouders van de plesiosauriërs. Hun fossielen zijn ook gevonden in Nederlandin de groeve van Winterswijk.

PERM
 

Archegosaurus 

Archegosaurusbehoort tot de klasse der Labyrinthodonta, een groep uitgestorven amfibieën.Deze amfibieën waren de eerste vertebraten die in het Devoon het landveroverden. Zij hadden zich uit de Sarcopterygii ontwikkeld, een klasse waartoede kwastvinnigen en longvissen behoren. In een groep uit deze klasseontwikkelde zich in het Devoon de longen uit de zwemblaas, toen ze om onbekenderedenen het water verlieten.
            Archegosaurus kon 1 m lang worden. Samenmet Sclerocephalus en Actinodon behoorde hij tot de grootsteamfibieën in Europa in het Perm.

 

Discosauriscus 

Discosauriscusis een amfibie uit het Onder-Perm.Zijn fossielen zijn gevonden in afzettingen van zoetwatermeren in midden- en west-Europa,vooral in Tsjechië. Tot nu toe zijn alleen fossielen van jonge dieren gevonden,niet van volwassen exemplaren. Dit komt waarschijnlijk omdat de volwassendieren deze meren gebruikten om hun eieren in af te zetten, maar zelf in eenandere habitat leefden. Er zijn twee soorten bekend: D. austriacus enD. pulcherrimus. Van de laatste zijn maar een paar exemplaren bekend.

 

Sclerocephalus 

 Sclerocephalus was een salamander (een amfibie dus)die ongeveer 280 miljoen jaar geleden (in het Onder-Perm) in wat nuzuidwest-Duitsland is leefde. Hij leefde in zoetwatermeren en was met zijnmaximale lengte van 2 m één van de grootste amfibieën in Europa ooit. Hijleefde van vis en andere amfibieën. Net als andere amfibieën hadden de larvenkieuwen en haalden ze dus hun zuurstof uit het water. De volwassen exemplarenhadden longen en konden dus ook tijdelijk op het land leven.

 

Micromelerpeton 

Micromelerpetonwas net als Sclerocephalus eenamfibie die in het Onder-Perm leefde in wat nu zuidwest-Duitsland is.Hij behoorde tot de Branchiosauriërs: volwassen amfibieën met de kenmerken vanlarven, zoals uitwendige kieuwen en niet-verbeende elementen in de pols enenkel. Micromelerpeton kon maximaal20 cm lang worden. In het Onder-Perm lag Duitsland veel zuidelijker dantegenwoordig. De gemiddelde temperatuur was tropisch en het klimaat vochtig,ideaal voor amfibieën. De voornaamste vijanden van Micromelerpeton waren vooral Sclerocephalus en zoetwaterhaaien zoals Orthacanthus.

  

Orthacanthus  

Orthacanthus is een zoetwaterhaai die in hetBoven-Carboon tot Onder-Perm in Europa en Noord-Amerika leefde. Door zijn langelichaam met lange rugvin had hij veel weg van een murene. Hij had een stekelnet achter zijn kop en kon 3 m lang worden. Hij werd voor het eerst in 1889beschreven. De witte kleur van het fossiel is ontstaan door verhitting a.g.v.in het gesteente opstijgende lava. Hij behoorde tot de familie van deXenacanthidae, de eerste haaien die ook het zoete water veroverden. Ze verlorenhun primitieve haaienvorm en evolueerden tot een aalachtige vorm, met een lang,slank lichaam, spitse staart en verlengde rugvin.
Fossielen van complete haaien zijn zeldzaam omdat hetskelet uit kraakbeen bestaat wat veel zachter is dan bot.

 
CARBOON

 
Varens 

De varens zijn een groep planten die geen bloemen hebben(en dus niet tot de zaadplanten behoren) en zich reproduceren door middel vansporen. Hun fossielen zijn bekend sinds het midden van het Devoon. Hoewel demeeste soorten in het Perm zijn uitgestorven, is de groep altijd nadrukkelijkaanwezig geweest. Alle varens hebben wortels, een stam en bladen. De meestesoorten hebben een wortelstok, een kruipend stuk stengel onder de grond. Eenaantal varens vormt met de stengel een zgn. schijnstam. Dit zijn de boomvarens,zo genoemd omdat ze een boomachtig uiterlijk hebben. Wereldwijd zijn ongeveer12.000 verschillende soorten bekend, in Midden-Europa ongeveer 200.
            In hetCarboon vormden de varens reusachtige wouden die de basis waren voor de huidigesteenkoolvoorraden. De toenmalige varens konden 30 m hoog worden en hadden eenstam van 2 m dik. Varenskomen wereldwijd voor. De meeste soorten komen uitsluitend op donkere envochtige plaatsen voor. Om die reden worden ze vooral in tropische of gematigderegenwouden gevonden.

 
 

DEVOON

 

Rhinopteraspis dunensis        Coccosteus cuspidatus

Pterichthyodesmilleri

Gepantserde vissen

De eerste gepantserde vissen ontstaan in hetOnder-Ordovicium. Zij behoren tot de klasse Ostracodermi, de eerste gewerveldedieren, die nog kaakloos waren. De meeste soorten hadden ook nog geen gepaardevinnen, alleen een staartvin, en veel soorten hadden ook geen rugvin. Tercompensatie hadden ze uitsteeksels op het kopschild die ter stabilisatiedienden. Ze zwommen alleen met hun staart. Deze klasse sterft aan het eind vanhet Devoon uit.
            Eentweede visklasse die gepantserde vissen omvat zijn de Placodermi. Zij ontstaanin het Siluur. Ze bezaten in tegenstelling tot de Ostracodermi wel kaken engepaarde vinnen. In het Onder-Carboon sterven ze alweer uit.
            Allegepantserde vissen hadden een opvallend exoskelet, wat bestond uit eenkopschild en bij de Placodermi ook uit harde, benige platen tot halverwege deromp. Hun lengte varieerde van enkele centimeters tot zes m (Dunkleosteus).Het pantser diende niet alleen ter bescherming tegen rovers, maar ook terondersteuning van het lichaam. 

 

Cheirolepis trailli 

Bundenbach 

Bundenbach is een plaatsje in de Duitse deelstaatBaden-Württemberg. Het is bij paleontologen bekend vanwege de zgn.“Hunsrückschiefer”, een donkergrijs tot zwart gesteente uit het Onder-Devoondat sinds de Middeleeuwen afgebouwd wordt. De platen worden met de handgespleten, en daarbij worden mariene fossielen gevonden die door hun uitzonderlijkekwaliteit begeerde verzamelobjekten werden. De eerste publicatie van deBundenbach-fossielen was in de jaren 1862 – 1864, die fossielen uit deverzameling van ambtenaar Tischbein beschreef.
            In totaalzijn 6 plantensoorten en meer dan 260 soorten dierlijke fossielen beschreven. Onderde diersoorten bevinden zich zee-egels, zeelelies, zeesterren, trilobieten envissen (o.a. twee geslachten kaakloze pantservissen). Onduidelijk is nog hoe dehabitat (leefomgeving) van de dieren uit deze vindplaats er uit heeft gezien.De voorstellen lopen uiteen van levensvriendelijke voorwaarden in een rijkelijkvan zuurstof voorzien zeemilieu tot een vijandig, zuurstofarm zeemilieu waarinaf en toe massavergiftiging plaatsvond door bijvoorbeeld periodieke uitstotenvan in de zeebodem opgesloten methaangas. 

 

Eurypterus 

Deeurypteriden zijn de grootste geleedpotigen die ooit geleefd hebben. Ze behorentot de uitgestorven klasse der Eurypterida. De grootste soorten, zoals Pterygotus,konden minstens 2 m lang worden, maar de meeste waren kleiner dan 20 cm. Hetwaren formidabele roofdieren die in de ondiepe wateren van het Cambrium totPerm leefden, van ongeveer 510 tot 250 miljoen jaar geleden. Eurypteriden warende meest angstaanjagende zwemmende roofdieren van het Paleozoïcum. Hoewelze vaak “zeeschorpioenen” genoemd worden, leefden alleen de oudste soorten inzee (de meeste verhuisden naar brak of zoet water) en waren het geen echteschorpioenen. De typische eurypterid hadeen groot, plat, halfrond kopschild, een gesegmenteerd rugschild, en eenflexibele staart met een lange stekel aan het eind. Sommige eurypteriden haddentwee poten in de vorm van peddels waarmee ze door het water konden bewegen. Zehadden vier paar poten om te lopen, en twee kleine klauwen aan de voorkant.Sommige soorten kunnen misschien een amfibie-achtige levensstijl hebben gehad,en tijdelijk op het land hebben doorgebracht.
 

 

SILUUR

 

Graptolieten 

Graptolieten zijn fossiele kolonievormende dieren die wereldwijdvan het Midden-Cambrium tot Onder-Carboon leefden. Hun fossielen zijn niet vande dieren zelf maar van de buisjes waarin ze leefden en lijken opplantenresten. Het woord graptoliet is afgeleid van de Griekse woorden graptos (“geschreven”) en lithos (“gesteente”). Graptolieten zijnzo genoemd vanwege hun gelijkenis met hiërogliefen. De vroegste soorten warenbenthische dieren. Ze zaten vast aan de zeebodem met behulp van eenwortelachtige stam. De latere soorten leefden pelagisch, ze dreven op hetwateroppervlak of hechtten zich aan drijvend zeewier. Door hun wereldwijdevoorkomen en snelle evolutie zijn graptolieten goede gidsfossielen. 

 
 

ORDOVICIUM
 

Cystoiden 

De cystoiden zijn een uitgestorven klasse binnen de stamvan stekelhuidigen en zijn verre familie van de huidige zeelelies en haarsterren.Er zijn ongeveer 100 verschillende geslachten beschreven. Ze ontstonden in hetBoven-Cambrium en worden gevonden in Europa, Noord-Amerika en Australië. Hungrootste verscheidenheid hadden ze in het Ordovicium. Aan het eind van hetDevoon zijn ze uitgestorven. De cystoiden voedden zich door met hun brachioleneetbare deeltjes uit het zeewater te filteren. Sommige cystoiden waren constantmet hun steel in de zeebodem verankerd, andere konden hun steel om een geschiktvoorwerp slaan om zo van plaats te veranderen. Weer andere cystoiden haddengeen steel en rustten op of onder de zeebodem.

 
 

CAMBRIUM
 

Trilobieten

Trilobietenzijn geleedpotigen die voornamelijk op of in de bodem van de oceanen leefden,hoewel enkele soorten in de middelste waterlagen hebben rondgezwommen. Hunleefwijze valt af te leiden uit de ogen: soorten die op de bodem leefden hebbenogen die naar voren en omhoog konden kijken, in de bodem levende soorten hebbenogen die op steeltjes zijn gemonteerd zodat deze boven het zand uitstaken, ensoorten die boven de bodem leefden hebben ogen die ook naar beneden kondenkijken.
Ze ontstonden in het Cambrium en stierven in hetPerm uit. Er zijn meer dan 15.000 verschillende soorten bekend, variërend inlengte van 1 mm tot meer dan een halve meter. Ze worden trilobieten genoemdomdat ze uit drie lobben bestaan (in de lengterichting). Ook in de breedtekunnen we duidelijk drie delen herkennen: de kop (cephalon), het middengedeelte(thorax), en de staart (pygidium).
Net zoals huidige geleedpotigen als krabben enkreeften gooiden trilobieten hun uitwendige pantser van chitine (het zgn.exoskelet) af als het te klein werd, om daarna een nieuwe, grotere te latengroeien. Veel fossielen die we van trilobieten vinden zijn dus niet van heteigenlijke diertje maar van dit exoskelet dat door zijn hardheid relatief gemakkelijkfossiliseerde. Trilobieten hadden facetachtige ogen, en konden zich oprollen omde zachte buikzijde te beschermen. De ogen van trilobieten zijn het oudstebekende visuele systeem en de eerste goed ontwikkelde zintuigen.

 
 

PRECAMBRIUM

 

Stromatolieten
 

Stromatolieten zijn millimeterdikke lagen kalk die doorcyanobacteriën zijn afgezet. Deze primitieve bacteriën (die geen kern hebben)zetten calciumcarbonaat af, op een wijze die vergelijkbaar is met die waaropkoraalriffen ontstaan.
            Stromatolietenbehoren tot de oudste fossielen, en worden aangetroffen vanaf ongeveer 3,5miljard jaar geleden. In het Pre-Cambrium kwamen ze veel voor, maartegenwoordig vindt men ze nog slechts gevormd in enkele speciale milieus, inhet bijzonder op plekken waar het meer zout of alkalisch is. Reden daarvoor isdat in normale milieus een stromatoliet veel sneller door dieren “afgegraasd”zou worden dan het opgebouwd kan worden. Een bekende locatie van huidige stromatolietenis Shark Bay in West-Australië.